13 augustus 2010

Via pragmatisme

Voor Kerkgeschiedenis kregen we op de theologische faculteit de opdracht een toneelscene voor te bereiden over de bekering van Clovis. Dat klinkt op het eerste gezicht als bezigheidstherapie, vermomd als nieuwe onderwijsvorm, maar in de praktijk bleek het heel goed te werken. We moesten ons echt verdiepen in de redenen van Clovis en zijn omgeving om een goede scene te kunnen schrijven. Daar waren we niet zo goed in, zo merkten we na de opvoering. De professor Kerkgeschiedenis gaf allerlei details over de omstandigheden die duidelijk maakten dat Clovis een veel sluwere zet heeft moeten doen met zijn kerstening dan wij 21e eeuwers dachten. Het was één van de leukste colleges die ik heb gehad. Het mooiste voorbeeld van de historische details wil ik jullie graag vertellen. Heidense Clovis deed aan veelwijverij en had een leuk aantal zonen bij verschillende vrouwen. Het was voor geen van die vrouwen duidelijk welke zoon in de gratie zou vallen als opvolger en wie dus de veilige positie van koningin-moeder zou krijgen. Clovis' eerste vrouw was Clothilde. Zij was al christen voordat Clovis zich liet dopen en wij hadden haar in de scene die we schreven geportretteerd als een vrome vrouw, overtuigd van het nieuws dat haar verteld was door de missionarissen. Maar Clothilde had een andere agenda. Als Clovis eenmaal christen was, werd alleen zijn allereerste huwelijk erkend en zou ze dus automatisch moeder van de troonopvolger zijn. Ook Clovis zelf is niet (geheel) door inspiratie en overtuiging bekeerd maar door politieke belangen en veel van zijn onderdanen zijn gedoopt omdat ze hun loyaliteit daarmee bewezen. Zo liggen er vaker meer pragmatische redenen ten grondslag aan verbreiding van religie dan getroffenheid door de Heilige Geest.

Daniel Dennett's boek Breaking the Spell over waarom mensen geloven, haal ik hier wel vaker aan. Zijn conclusie bestaat uit twee redenen: de behoefte van de mens aan controle over zijn lot en het ontzagwekkende talent van de mens om oorzakelijke verbanden te zien, zelfs waar ze in werkelijkheid niet zijn. Regendansen, heksenballen, gebedsgenezing, ze hebben alledrie oorsprong in veronderstelde maar onbewijsbare oorzakelijke verbanden.
In seculiere landen zijn er nog bolwerken van orthodoxe religie in gesloten gemeenschappen. Vaak zijn dit gemeenschappen die weinig controle kunnen uitoefenen op de omstandigheden waarin ze leven. Levend in ruwe oorden (de Amazones, Siberië) of een onzeker beroep uitoefenend (vissers, boeren). Vereren, gunstig stemmen, bidden, verzoeken, afdwingen en een wederdienst verlangen zijn de middelen waarmee ze hopen nog enige invloed uit te kunnen oefenen op hun lot. Ze ervaren op reguliere basis dat ze nietig zijn en dat er grotere krachten heersen. Dat kan hen wellicht de vonk van geloof hebben aangeleverd, maar mij lijkt het aannemelijker dat het tot ontzag, tot nederigheid, angst en de constatering niets voor te stellen leidt. En dus tot bezwering van die angst middels rituelen.

Ik kwam hier op toen ik na een blogpost van Anton de Wit nog even nadacht over zijn onderwerp. Tijdens het lezen van die post sputterde ik al, maar toch bleef overeind dat het een mooie tekst is. Passages als "Iedereen die het katholicisme van binnenuit kent, weet dat je de kerkelijke standpunten niet zo eendimensionaal als ‘anti-van-alles’ kunt karakteriseren" en "de christen die zich nooit ergert aan zijn eigen kerk, komt er simpelweg te weinig" zijn zo herkenbaar en geven mij zelfs dat nostalgische gevoel dat ik omschrijf met 'Boondock Saints-sentiment': doorgaans is dat het missen van dat baken dat de kerk is zodra je de rituelen in een romantische setting ziet, zoals in Boondock Saints. Ik heb het ook als ik in een Amerikaanse ziekenhuisserie een crucifix op een muur zie hangen. Dan voel ik in mijn borstkas dat warme gevoel van 'thuis'. Maar hier heb ik de herkenning door zijn logische redenering. De Wit schrijft over mijn kerk die helaas de mijne niet meer is. Naast zijn ironie waardeer ik het gevoel dat Anton de Wit oproept in zijn teksten het meest. Hij voelt hetzelfde bij de kerk als ik, maar hij mazzelt nog meer: hij gelooft het verhaal.

Hij haalt de benaming 'De Kerk het Lichaam van Christus' aan en ik vind het nog steeds één van de meest poëtische frases die ik ken, maar dat Jezus een kerk gesticht zou hebben die door sommigen van ons de rug toegekeerd is mag toch algemeen als onjuist bekend zijn. Paulus stichtte die kerk en dat Christus in die kerk is gevaren, zonder dat daar uit het evangelie enige voornemen toe blijkt, lijkt mij hele onwaarschijnlijk. Jezus had die kerk niet voorzien.
De Wit citeert Robber Barron, die zegt: "This means that God entered into our grubby, imperfect world and made it his tabernacle. He continues to do so, precisely through the flawed, compromised, sometimes exasperating body of the church, and therefore the church is where the real Christ is found." en daar zit voor mij het grootste bezwaar. Ik heb de wereld nooit als grubby en imperfect herkent, ik dien van niets om mij heen verlost te worden en hoe zou Christus via de kerk kunnen doorwerken in imperfectie die er volgens mij niet is?

Ja, was mijn eerste reactie, maar ik heb ook een luxe leven. Weliswaar barst ik niet van het geluk, gaat er wel eens wat fout en ervaar ik niet ten volle wat ik zou kunnen ervaren in mijn positie, in dit land, als deel van mijn generatie (ik ben bijvoorbeeld nog steeds kinderloos), maar pijn of ontbering lijd ik zeker niet. En zo kwam ik denkenderwijs terecht bij de bekeerlingen van vroeger. De mensen die kort leefden in een wereld vol onbegrepen lichamelijke klachten, gebrek aan welvaart en overvloed aan beknotting. Maar ook zij zijn veelal niet bekeerd door de boodschap van verlossing, maar door pragmatischere redenen. Die eerste generatie bekeerlingen heeft hoogstwaarschijnlijk geen enkel gevoel gehad bij wonderverhalen, godsbewijzen en de belofte van een betere tijd. Waarschijnlijk hebben ze niet eens het gevoel gehad dat ze een kloteleven hadden, terwijl ik dat wel van ze vindt. Met de kennis van toen waren het doorsnee levens en voelden ze zich niet ernstig tekort gedaan, maar juist normaal.

Het waren de generaties na hen, opgegroeid binnen de kerk, die diep christelijk geloof koesterden. Niet uit de opportunistische overweging een beter lot na dit leven te krijgen (al is dat de strekking van één van de beroemdse uitspraken van Pascal) maar omdat er geen alternatieve theorie was naast de stabiele, intelligente theorie van het christendom. Dat vind ik nog steeds. Het christendom is filosofisch ijzersterk onderbouwd. Ik heb ergens een citaat vandaan gehaald dat luidt: "God is het domste wat slimme mensen ooit hebben bedacht." Mijn focus tijdens het studeren van theologie lag daar juist en ik spreek het met hartstocht tegen. Niets anders zit zo ingenieus in elkaar, zo geslepen en zo aansprekend als de theorieën over God.

Daarnaast is de kerk - de rituelen, de gemeenzaamheid - gewoon mooi. Maar dat is sentiment. Ik kan er met de beste wil of bedoelingen niet meer terugkeren maar dat neemt niet weg dat ik het mis. Het was thuis, is het eigenlijk nog steeds, maar ik pas er niet meer in.

Geen opmerkingen: