7 december 2012

Qinci Yangdian, Bayun en Chenghuang Miao

Meerdere versies van meerdere blogposts zijn mijn hoofd doorgespookt over de tempels die ik bezocht heb in Shanghai. Over de inrichting, over de bezoekers, over de rituelen, over de goden en onsterfelijken, over de sfeer, de geur, de bouw, de gewaden...en het waren in mijn beleving stuk voor stuk saaie stukken. Ik heb tijdens mijn bezoek notities gemaakt, zodat ik allerlei details minder snel zou vergeten. Inmiddels heb ik besloten om die notities hier integraal over te nemen, want ze zijn zo slecht nog niet en het is een goede weergave van hoe veelzijdig de tempels mijn zintuigen overnamen.

Zo ontzettend veel gezien in China. Zo veel dat ik vrees te vergeten. De sterke behoefte Europees/Amerikaans te zijn. In hun museale opbouw. In hun planologie. Alleen de architectuur wilde nog steeds Chinese thema's gebruiken. Ik ben bewonderd om mijn haar, mijn ogen, mijn lengte. Ik ben tegelijkertijd ook (prettig) onverschillig bejegend en ik ben gewaardeerd omdat ik een achteraf gelegen daoïstische tempel bezocht.

Een aantal zich herhalende gedachten terwijl ik de daoïstische tempels bezocht:
Het ruikt hier zo lekker naar jasmijn en is hier zo vredig. Het lijkt uiterlijk op het katholicisme. Met heiligen. Met beelden. met wierook. Met bloemen. Met altaren. Zoals ik in Spakenburg jaloers was dat ik geen streekdracht had, was ik in de tempel jaloers dat ik geen deelgenoot was. Het is allemaal ook puur egoïsme. Ik zal nooit deelgenoot zijn van daoïstische rituelen als ik geen Chinees begrijp en ik zal geen energie steken in het leren van Chinees.

Het vlotte beeld dat ik heb van het daoïsme strookt niet met de werkelijkheid. De boekjes uit de bieb spreken niet over het echte daoïsme. Het is prachtig. Het is vredig. Het ruikt er heerlijk. Ik herken de beelden en de bedoelingen, maar ik versta de ceremonie niet. Het viel me op dat ik helemaal geen vrouwelijke daoshi heb gezien. In zo'n wereldstad. Ik vond het stoer de geplukte kip en de spartelende vis geofferd te zien. Ik zag een zaal waarin overledenen werden herdacht. Ik zag de zware houten constructie waarmee de tempels gebouwd zijn. Die prachtige daken met de Zuivere Drie of onsterfelijken erop gesposteerd. De klok met de daarop te mikken dwarsbalk schuin boven de ingang. De hoge smalle deuren. De herrie bij een offer. Van trommels, bekkens en fluiten. De nasale zang. Ik zag beelden van een liefdespaar verbonden aan elkaar door een rode draad, en ik kon geen vergelijking maken met een verhaal in het christendom. Dat kan heel goed aan mij liggen. Volgens mij heeft het christendom geen liefdesstel in de overlevering. Ruth en Boaz trouwden met elkaar na plichtpleging. Jozef mint Maria niet. Was het niet Izaak die dolverliefd achter Rebecca aanzat en jaren voor haar vader werkte? Over haar verliefdheid gaat het verhaal niet. David zat achter Batseba aan, maar wat zij dacht, lees je niet. Het christendom en het jodendom lijken zo de vreemde eenden in de bijt. Geen onmogelijke liefdes en stervenden van liefdesverdriet, waarna de liefde toch doorgang vindt of fataal is. Hooglied vertelt niet over offers die zijn gebracht. Wat vreemd dat zo'n klassiek verhaal niet verteld wordt.

Het godendom in de tempels draait voor een groot deel om de helleheren, die verschillende hellen bestieren en bij wie je bidt ter voorkoming van straf. Biddend voor mildheid, of misschien biddend dat een vijand gehaald moge worden. Kleinere kamers waren gereserveerd voor goden ter bescherming tegen kwade geesten of belegering, ter stimulans van persoonlijke welvaart, gezondheid en een lang leven. Meerdere goden ter genezing van ziekten. Goden voor het huwelijksleven, het gezin en vruchtbaarheid (vrouwen, zoals bijna standaard). Geen goden voor uitzonderlijke doelen en altijd ter bevordering van persoonlijke doelen.

Geen opmerkingen: