22 augustus 2010

Wetenschapsfilosofie (deel 1)

...In een later, tweede, deel wil ik in mijn eigen woorden omschrijven wat de beperking en daardoor juist de winst is van de wetenschap - en in het verlengde daarvan; waarom wetenschap religie niet kan doen verdwijnen...

"Volgens Karl Popper, de meest invloedrijke wetenschapsfilosoof van de twintigste eeuw, is een theorie alleen maar wetenschappelijk voor zover hij gefalsificeerd kan worden, en moet hij worden opgegeven zodra hij is gefalsificeerd. Volgens deze norm hadden de theorieën van Darwin en Einstein nooit geaccepteerd moeten worden. Toen zij voor het eerst naar voren werden gebracht, lag elk van deze theorieën overhoop met een voorhandenzijnd bewijs, pas later kwamen er bewijzen op tafel waardoor zij op doorslaggevende wijze werden ondersteund."
En:
"De grootste wetenschappers zijn nooit gebonden geweest door wat nu als de regels van wetenschappelijke methode worden beschouwd."

4 opmerkingen:

ivon zei

Waar is de rest van het artikel? Of moeten de citaten (van wie) voor zich spreken?

Qaboos zei

De schrijver is John Gray. Dat was ik die nacht inderdaad vergeten te vermelden. En doe eens een gok of dit voor zichzelf zou moeten spreken van mij.

Anoniem zei

Dat de theorieen van Darwin en Einstein toen niet gefalsificeerd konden worden (maar ook nog niet onomstotelijk bewezen), betekend toch niet dat deze (toendertijd) theorieen niet (voorlopig) geaccepteerd hadden mogen worden in afwachting van falsificatie (cool woord!) danwel bevestiging.

Zo werkt toch de wetenschap: these, anti-these, synthese?

~Dacobus

Qaboos zei

John Gray diskwalificeert hier dus ook de methode Popper. En eigenlijk wel de gehele hedendaagse wetenschapsfilosofie want Popper formuleerde het belangrijkste fundament daarvan.

Popper heeft achteraf bedacht hoe in een ideale wereld wetenschap bedreven zou moeten worden. Gray zegt: klinkt goed, maar we leven niet in die ideale wereld. Wetenschap, deugdelijke wetenschap, is vaak ook niet volgens dat stramien tot stand gekomen.

Dat zegt hij. Dus.