In lectuur tussendoor las ik een zinsconstructie lijkend op de volgende: "het waren mannen die niets te verliezen hadden en voor geld bereid waren alles uit te voeren". De zin deed me direct terugdenken aan een documentaire op History Channel over de inspiratiebronnen van Robert Louis Stevenson voor het boek The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde. Allerlei aspecten van Edinburgh in het midden van de 19e eeuw kwamen aan bod. Zo was er destijds de meest gerenommeerde medische faculteit van Europa gevestigd. Die faculteit had altijd wel nieuwe lijken nodig om in te snijden. Edinburgh wemelde destijds van de straatarme sloebers en het verbaasde mij als kijker juist weer dat niet hele volksstammen op één en hetzelfde idee waren gekomen. Nee, de politie pakte op een gegeven moment niet meer dan twee geëmigreerde Ieren op die graven hadden geschonden om de lijken mee te nemen naar en te verkopen aan de professor doctor. Stevenson las dit in de krant en History Channel, ik twijfelde er toch al nooit aan dat het een bijproduct was van Discovery Channel, gebruikte de spanning-brengende toon die Discovery Channel ook brengt als er eigenlijk niks aan de hand is op tv en zei ''dat deze Ieren mannen waren die niets te verliezen hadden en voor geld bereid waren alles uit te voeren".
Ik dacht daarop aan het volgende inspiratiepunt voor Stevenson dat in die documentaire werd opgevoerd en dat waren de opslagruimtes in de spoorbrug van Edinburgh. Het zijn tegenwoordig opslagruimtes, moet ik zeggen. Destijds waren deze stenen ruimtes, met als enige ventilatie en lichtbron het gat van de deur, relatief goedkope huizen voor armen. Meerdere families woonden in zo'n donkere, vochtige ruimte op de kale bodem zonder vloer en ook zonder rookgat. De enige verwarmingsbron gaf dan ook altijd rookoverlast die je astmatische aandoeningen oplevert. Het waren schandalige woonomstandigheden.
Maar terwijl ik dat boven mijn lectuur bedacht, vergeleek ik deze woonomstandigheden met zoveel mogelijk woonomstandigheden in de geschiedenis voor zover ik ze ken. Germaanse langhuizen hadden geen ramen en er woonden meerdere families samen. Woontorens van burchten waren veelal vochtige, stenen bouwsels. De meest schokkende leefomstandigheden waar ik weet van heb zijn die van Russisch-orthodoxe kluizenaars in het destijds Russische Alaska. Niet meer dan een kuil in de open natuur.
Alleen rookgaten zijn, voor zover ik weet, wel altijd heel vanzelfsprekend geweest. Daar komt natuurlijk voor de arme sloebers van Edinburgh bij dat, als zij naar buiten gingen, zij tussen de hoge bebouwing of tijdens hun werk in afgesloten gebouwen waarschijnlijk nog geen vitamine D konden tanken. Dat was in eerdere eeuwen wel goed mogelijk.
Mijn conclusie was dat woonomstandigheden binnen het perspectief van de periode worden beoordeeld. Dat de woonomstandigheden van de sloebers in vergelijking met woonomstandigheden van de mensheid door de eeuwen heen niet sterk afwijkt, maar in de relativiteit van mid 19e eeuw was het schandalig.
En dan maal ik nog even verder: dit feit doet zich natuurlijk bij elke vorm van vaststelling van armoede en rijkdom voor. Armoede en rijkdom zijn zeer relatief. Dat is voor de definiëring maar minimaal bezwaarlijk. Die vergelijking gaat niet verder dan het eigen tijdsvak, maar als je daarentegen de draaglijkheid van de armoede (of de rijkdom!) wilt vaststellen, dan kijk je wel naar de flexibiliteit van de mensheid door de eeuwen heen en dan zijn armen en rijken niet zo arm of rijk meer.
Troostende gedachte vind ik dat dan. Net iets beter gefundeerd dan die achterbakse dooddoener over mensen in de derde wereld die 'zoveel minder hebben dan wij, maar toch zoveel gelukkiger zijn'.
Laat ik nu niet uit het oog verliezen dat armoede, hoe relatief ze ook is, elke poging bestreden te worden verdient.
1 opmerking:
Wanneer schrijf je weer? Need more...
Een reactie posten