"Deze [daoïstische] praktijken moeten uiteraard geschraagd worden door onberispelijk zedelijk gedrag, temeer daar in de heilige teksten staat dat zonden ten koste gaan van levensjaren. De daoïsten passen daarom de zogenoemde confuciaanse deugden toe (liefde voor je ouders, trouw aan superieuren, liefdadigheid enzovoort), maar voegen er één voorwaarde aan toe: dat ze met oprechtheid worden beoefend. Bovendien wordt in de Laozi, een tekst uit de derde eeuw voor onze jaartelling, de beoefening van niet-handelen, zachtmoedigheid en vrouwelijkheid aanbevolen (de drie hogere geboden), niet spreken, zuiverheid en goedheid (de drie middelste geboden), en ten slotte trouw, gematigdheid en eenvoud (de drie lagere geboden).
[...]
Als inwijdingstraditie heeft het daoïsme zich, in overeenstemming met zijn doctrine, weinig met de macht ingelaten, behalve in de vijfde eeuw toen het de staatsgodsdienst werd. Er kwam een netwerk van officiële cultusplaatsen tot stand dat nog steeds bestaat. Het daoïstische landschap kan hoofdzakelijk in twee scholen worden verdeeld, die beide niet als gecentraliseerde kerk, maar in de vorm van een federatie functioneren: de Weg van Volle Orthodoxie en de Weg van de Volle Werkelijkheid."
- Citaat uit Een Geschiedenis van Onze Goden van Frederic Lenoir.
Merk op dat de lagere geboden lijken op de geboden uit de Laozi (gematigdheid en eenvoud) die door westerlingen vaak worden opgevoerd als dé daoïstische geboden. Zo simpel ligt het waarschijnlijk niet. Het hele hoofdstuk over daoïsme en daarna het hoofdstuk over confucianisme in Een Geschiedenis van Onze Goden gelezen hebbende, weet ik niet zo zeker of het verhaal van Lenoir dicht bij de realiteit zit. Ik neem ook bovenstaand citaat met een korreltje zout, maar vindt de benaming van de twee federatieve scholen het onthouden waard.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten